contact

contact

Gemeenschappelijke industriecultuur

De gemeenschappelijke industriecultuur vormt de basis voor het EuregioNetwerk Industriecultuur. De herkenbaarheid van deze Duits-Nederlandse gemeenschappelijkheid wordt versterkt door grensoverschrijdende samenwerking met behulp van een eenduidige presentatie,  informatievoorziening en promotie. Voor de deelnemende regio’s bestaat aan de andere zijde van de grens een bezoekers marktpotentieel dat relevant is om aan te boren.

Het landschap is uitgangspunt voor de industriecultuur: bodemschatten en landbouwproductie zijn basis voor de industrie in Euregio.

Aan beide zijden van de staatsgrens bestaat een nauwe relatie tussen het landschap en industriële ontwikkelingen. Industriecultuur vormt de historische relatie tussen Oost-Nederland en West-Münsterland, bijvoorbeeld:

  • De aanwezigheid van  ijzeroer, houtskool en kalksteen was de basis voor ijzermolens en ijzerindustrie[Bocholt, Doesburg, Doetinchem, Enschede, Gescher, Isselburg, Langerak, Rekhem, Terborg, Ulft];
  • Rijke voorraden steenkool[Ibbenbüren], zout[Ahaus-Graes, Boekelo, Delden, Hengelo, Rheine-Bentlage] en kalksteen[Lengerich, Recke-Steinbeck, Rheine, Stadtlohn (kalkovens), Wettringen, Winterswijk] worden deels nog steeds ontgonnen;
  • De verbouw van vlas en de huisproductie van linnen vormde uitgangspunt voor de textielfabrieken en stoomblekerijen[in bijna alle plaatsen, o.a. Aalten, Almelo, Bocholt, Boekelo, Borghorst, Borken, Eibergen, Emsdetten, Enschede, Gescher, Greven, Gronau, Hengelo, Losser, Nijverdal, Nordhorn, Ochtrup, Rheine, Schüttorf, Stadtlohn, Winterswijk];
  • Met name de grootschalige textielindustrie leidde tot belangrijke machine- en elektrotechnische industrie[Almelo, Arnhem, Bocholt, Hengelo, Neuenhaus], spoorweginfrastructuur[vooral richting Ruhrgebied voor de aanvoer van steenkool] en kanalen[o.a. het Kanaal van Almelo naar Nordhorn, Twentekanaal];
  • De veehouderij leverde de grondstof voor de leerindustrie[Lichtenvoorde] en zuivelproductie[Borculo, Bredevoort, Gendringen, Gronau, Lochem, Millingen, Neuenkirchen, Ootmarsum, Schöppingen, Steenderen, Velen-Ramsdorf, Zelhem];
  • De aanwezigheid van klei leidde tot grootschalige baksteen en dakpanproductie[Azewijn, Gescher, Lobith-Spijk, Losser, Meinerswijk, Schüttorf, Stadtlohn, Tolkamer, Zevenaar];
  • Verbouw van graan ging hand in hand met de tientallen door wind en water aangedreven korenmolens en maalderijen[o.a. Alstätte, Ambt Delden, Borken, Bredevoort, Denekamp, Doetinchem, Eibergen, Geesteren, Gorssel, Haaksbergen, Heek, Hopsten-Halverde, Lochem, Lonneker, Mander, Metelen, Neede, Nordhorn, Rheine, Rijssen, Sinderen, Steenderen, Südlohn, Vasse, Vragender, Warnsveld, Winterswijk, Zeddam] en jeneverstokerijen[Bocholt, Emsdetten, Gronau, Hamminkeln, Metelen, Saerbeck];
  • Door de rijkdom aan hout ontstonden zagerijen[Groenlo, Hopsten, Ruurlo, Velen], timmer- en meubelfabrieken[Doetinchem, Wehl, Zutphen] en klompenmakerijen[Wessum];
  • In relatie met de industrie ontstonden imposante fabrikantenwoonhuizen, arbeiderswoningen en tuindorpen voor de werknemers [o.a. Ahaus, Almelo, Bocholt, Boekelo, Borghorst, Borne, De Lutte, Emsdetten, Enschede, Goor, Gronau, Haaksbergen, Hengelo, Ibbenbüren, Lonneker, Nordhorn, Ochtrup, Rheine, Schüttorf, Terborg, Ulft, Winterswijk].